woensdag 2 november 2011

Zorgroute Rekenen

Zorgroute rekenen

1.Evalueren vorig groepsplan en verzamelen gegeven.
Ik heb aan mijn mentor gevraagd of er een vorig groepsplan is. Dat is er wel alleen niemand weet waar het ligt en waarschijnlijk zit er stof op. Dit komt omdat ze dit jaar met een nieuwe methode aan de slag zijn gegaan dus een hele nieuwe weg zijn ingeslagen. Ik heb de kinderen wel heel goed geobserveerd om te kunnen zien waar ze extra hulp nodig hebben.

Er is wel vooraf op de resultaten van vorig jaar een indeling gemaakt op het niveau van de kinderen. De kinderen zijn onderverdeeld in 6 groepen.
• Basisgroep: Dat is voor iedereen in de klas
• Bijwerkboek: Kinderen die extra instructie nodig hebben bij de sommen van dat blok
• Ster 1: kinderen waar het nog erg visueel voor gemaakt moet worden.
• Ster 2: kinderen de gemiddeld zijn en de stof goed beheersen
• Ster 3: een stukje extra uitdaging in de opdrachten.
• Pluswerkers: Dit is een grote uitdaging voor kinderen die het gemakkelijk afgaat.

De doelen van dit blok waren:
- Orientatie op de getallen tot en met 1000
- Optellen en aftrekken tot en met 100
- Vermenigvuldigen en delen
- Geld, tijd, meten en meetkunde

2. Kinderen verdelen in groepen aan de hand van de toets
(de namen zijn weggehaald ivm met privacy, de namen zijn veranderd in initialen)



Kinderen die uivallen op bepaalde onderdelen.

Tempotoets: Automatiseren van tafel t/m 7 en de tafel van 10
- DC , CC, TC, FE, TH, YH, JH, VL, MM, TP, SP, JP, GR, GS, NV, TW

optellen en aftrekken tot en met 100 in contexten
- SG, TH, YH, DL, MM, TP, GR, NV

Delen
- DC, CC, JH, GR

structureren: getallen tot en met 100
- GR, EW

meten: lengte (eenheden kiezen)
- OR, TW

meten: gewichten
- SG, JH, DL, VL, MM, OR, GR, RT, EW

optellen en aftrekken tot en met 100
- MM

vermenigvuldigen (tafels 6, 7 en 8)
-

structureren: getallen tot en met 1000
- GR


3. Algemene en Specifieke onderwijsbehoefte










4,5. Groepsplan.

Elke leerling krijgt een apart blaadje waarop staat met welke uitleg ze wel mee moeten doen en welke uitleg ze niet mee hoeven te doen. Zijn ze bijvoorbeeld uitgevallen op delen, doen ze met de opdracht in het boek over delen mee. Ik laat duidelijk aan de kinderen merken wanneer welke uitleg gegeven wordt.
Het groepsplan is een algemeen plan dat elke keer na een toets wordt gebruikt. Want ze krijgen natuurlijk een apart blaadje. De indeling van de opdrachten waar de kinderen extra bij op moeten letten van de afgelopen toets staat onder de toetsresultaten.

Zorgroute Taal

POSTER


Zorgroute taal 1

Leerlijn: Cluster: Spelling en interpunctie

Tussendoelen leerlijn:
1. zijn in staat klankzuivere woorden correct te spellen
2. kennen de spelling van woorden met homofonen (wei-wij, rauw-rouw, lag-lach)
3. passen de gelijkvormigheidsregel toe (hond-honden, kast-kastje)
4. passen de analogieregel toe (hij zoekt, hij vindt)
5. kunnen eenvoudige interpunctie duiden en toepassen: gebruik hoofdletters, punt, vraagteken en uitroepteken
6. kunnen hun spelling- en interpunctiefouten onderkennen en corrigeren.

Doelen van dit dictee:
- Het leren en begrijpen van spellingspatronen
- Spellingspatronen: cht, ei, beginnen met een be, ge, ver
- Het leren van de spellingsstrategieën om zelf worden direct goed te schrijven.
- Herhalen spellingspatronen .
- Spellingspatronen herkennen en gebruiken
- De spellingregels tijdens een dictee zijn correct.
- Reflecteren over spellingsstrategieën en spellingpatronen.

Toetsen: toetsresultaten van groep 5, ‘een dictee over de themawoorden’
Methode:
Taal actief, spelling
Themawoorden: achterna, beide, bediende, geboorte, verjaardag, voordracht, bezoeker, geheim, inzicht, leider, bekend, gedeeld, verslag, steil, rechts, weinig, gebrek, verkeer, toevlucht, verzoek.
Toets: Signaaldictee hoofdstuk 4
We observeren 3 leerlingen, dan kijken we naar de toetsresultaten. Daarop ontwerpen we een zorgroute waarbij we kijken naar de pedagogische en didactische kant van het onderwijs. Bij de pedagogische kant kijken we naar een veilig en leerzame leeromgeving. Bij de didactische kant kijken we naar het aanbieden van de stof. (Zie schema hieronder)

Aantal kinderen: 30

Resultaten:
1. Beneden gemiddeld - 4 van de 30 kinderen hebben een onvoldoende
2. Gemiddeld -16 van de 30 kinderen hebben een voldoende
3. Boven gemiddeld -10 van de 30 kinderen hebben een goed





Organisatie:
- Werken en leren in groepsverband
- In de klas, ter introductie/afsluiting van een taal en spelling les.
- Oefeningen uit het werkboek.
- De zorgroute zal een periode van 2 weken hebben. Van half november t/m begin december

Evaluatie:
- Na ieder oefen moment in groepsverband terug koppeling naar leermomenten.
- De vooruitgang per kind bekijken. Dat doen we aan het begin en eind van de 2 weken.
- Wanneer er geen gewenst resultaat zal zijn zullen we over gaan naar een andere aanpak. Die aanpak zal individueel worden besproken met het kind.
- Onthouden door herhalen en de stof terug laten komen in andere contexten.

Toepassingskaart, Psycho-sociale aspecten

1. Zoek drie actuele artikelen met betrekking tot het onderwerp verschillen in ontwikkeling en leren tussen jongens en meisjes in het basisonderwijs. Geef kort weer wat de conclusie is van de auteur. Geef je eerste indruk; klopt dit?

Artikelen

http://www.breinbewust-onderwijs.nl/files/File/brein.pdf

Conclusie van de schrijver
Meisjes zijn van kleins af aan al meer met andere dingen bezig dan jongens. Meisjes zijn veel meer bezig met hun ouders of verzorgers dan jongens. Dit zet zich eigenlijk voort in het verdere leven. Hierdoor wordt de sociaal-emotionele ontwikkeling op een andere manier geprikkeld dan bij jongens.
Het verschil tussen jongens en meisjes heeft te maken met het aanmaken van testosteron bij de jongens en oestrogeen bij de meisjes. Het wekt bij beide andere reacties op in de hersenen. Waardoor ze ook met andere dingen bezig zijn en andere emoties tonen in verschillende situaties. In Amerika zijn er veel scholen die aparte scholen heeft voor jongens en een aparte scholen heeft voor meisjes. De auteur laat door middel van voordelen en nadelen zien wat het beste zou zijn voor jongens en meisjes.
Ik zelf denk dat jongens en meisjes gewoon door elkaar moeten zitten op school. Jongens hebben andere emoties en reacties dan meisjes. Hier kunnen ze juist van elkaar leren. Dat zorgt ervoor dat ze op andere vlakken tijdens de ontwikkeling ook ontwikkelen. Elk kind is anders. Ook meisjes onderling zijn weer verschillend. Ik denk dat je rekening moet houden met het verschil per leerling en niet per jongen of meisje.

http://www.onderwijsvanmorgen.nl/het-verschil-tussen-jongens-en-meisjes/

Conclusie van de schrijver.
De technologie van tegenwoordig veranderd enorm. Het blijkt dat meisjes dat veel meer zien dan jongens. Het blijkt in dit artikel dat meisjes veel meer bezig zijn met hun sociale netwerk op internet en op hun telefoon. Het staat bij meisjes ook in de top 3 van hun lijstje ‘belangrijkste dingen in mijn leven’. Bij jongens staat dit niet in de top 3. Dit betekent dus dat ze er minder mee bezig zijn dan meisjes. Meisjes zijn er meer mee bezig omdat ze er gevoeliger voor zijn. Je ziet het ook terug in het spelen van spelletjes. Meisjes spelen liever spellen die realistisch zijn en met hun eigen leven te maken hebben terwijl jongens meer fantasie spellen spelen.
Ik ben het wel met dit stukje eens omdat ik denk dat er van kleins af aan al de nadruk wordt gelegd dat meisjes dit leuk ‘moeten’ vinden en jongens ‘moeten dat weer leuk vinden. Dit zet zich dan voort als de kinderen groter worden en krijgen ze beide andere behoeftes en interesses.

http://www.kennislink.nl/publicaties/verschillende-opvoeding-voor-jongens-en-meisjes

Conclusie van de schrijver
In dit artikel staat dat het in de baarmoeder al begint met het verschil tussen jongens en meisjes. Door het testosteron gehalte, dat meer wordt aan gemaakt bij jongens, wordt de rechtshersenhelft meer ontwikkelt dan de linker. Hierdoor ontstaat al gelijk het verschil. Daardoor zijn meisjes later weer beter in taal en jongens weer beter in rekenen. Als kinderen klein zijn heeft het ook te maken met de manier van opvoeden. Ze laten jongens op een andere manier hun emoties tonen dan meisjes. Dat wordt gestuurd. Jongens razen en stoeien het eruit terwijl meisjes juist gaan huilen en worden opgevangen door de verzorgers of ouders. De schrijver vind wel dat de conclusie van dit soort onderzoeken vaak kort door de bocht zijn. Er zijn namelijk wel verschillen maar het klopt niet altijd met de werkelijkheid.
Met dat laatste ben ik het zelf wel eens. Er zijn ook meisjes die beter kunnen rekenen dan jongens. Ik kan me wel voorstellen doordat de rechterhersenhelft meer wordt gestimuleerd van kleins af aan dat jongens er wel meer aanleg voor hebben en er minder moeite voor hoeven te doen. Maar dat dit soort onderzoeken kort door de bocht zijn is duidelijk.

2. Leg de conclusies van de auteur naast de theorie over de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van jongens en meisjes. Zie ook boek ontwikkelingspsychologie voor leerkrachten basisonderwijs. Hoe sta je nu tegenover de conclusies van de auteur.

Conclusie na het lezen van de theorie.
Als leerkracht denk ik dat je wel belangrijk bent bij het verschil tussen jongens en meisjes. Je stimuleert in de klas jongens toch anders dan meisjes. Je pakt de emoties op een andere manier aan. Ik vind wel dat je op onderwijsgebied de kinderen wel op dezelfde manier behandelen. Dus niet dat je bij jongens meer aan taal doet en bij meisjes meer aan rekenen doet. Hier moet geen onderscheid in gemaakt worden. Kinderen moeten als individu gezien worden en ieder krijgt passend onderwijs. Dus of het nu een jongen of meisje is moet niet uitmaken.
Wel ben ik het er mee eens wat er wordt gezegd over de hersenen. Jongens zijn voor de geboorte al anders dan meisjes. Daar doe je gewoon niks aan. Welke theorie je er ook op loslaat. Ik vind dat dit wel gestimuleerd mag worden. Het moet alleen niet ten koste gaan van de onderwijsbehoefte van de kinderen.

3. Ondervraag de kinderen uit je klas naar hun bevindingen met verschillen tussen jongens en meisjes m.b.t. samenwerken, individueel werken, zelfstandig werken, spelen, concentratie. Bedenk een passende onderzoeksmethode.

De onderzoeksmethode die we willen gebruiken is een enquête. Een voordeel van een enquête is dat je uitsluitend de mening krijgt van degene die de enquête invult. Wij die het onderzoek doen zullen geen verdere rol daarbij hebben. We willen de enquête persoonlijk houden, daardoor zal iedereen eerlijk antwoord geven op de volgende vragen. We houden de enquête expres kort zodat de kinderen het niet een te grote moeite vinden om het in te vullen, en het niet te veel tijd kost.

Hierbij een voorbeeld van de vragen die in de enquête (voor vrouwen) voorkomen:
1. Werk je liever samen met…..?
a) Een meisje
b) Een jongen
c) Het maakt mij niet uit
d) Ik werk liever niet samen

2. Het liefste werk ik …………..
a) Helemaal alleen
b) Met iemand in een tweetal
c) In groepjes
d) Met mijn beste vriend/vriendinnetje

3. In de pauzes speel ik het liefst ……………..
a) Alleen
b) Met meisjes
c) Met jongens
d) Het maakt mij niet uit.

4. Ik kan mezelf het beste concentreren als ik werk met ……….
a) Een meisje
b) Een jongen
c) Het maakt mij niet uit.
d) Niemand, ik kan mezelf alleen concentreren als ik alleen werk.





Hierbij een voorbeeld van de vragen die in de enquête (voor mannen) voorkomen:
1. Werk je liever samen met…..?
a) Een meisje
b) Een jongen
c) Het maakt mij niet uit
d) Ik werk liever niet samen

2. Het liefste werk ik …………..
a) Helemaal alleen
b) Met iemand in een tweetal
c) In groepjes
d) Met mijn beste vriend/vriendinnetje

3. In de pauzes speel ik het liefst ……………..
a) Alleen
b) Met meisjes
c) Met jongens
d) Het maakt mij niet uit.

4. Ik kan mezelf het beste concentreren als ik werk met ……….
a) Een meisje
b) Een jongen
c) Het maakt mij niet uit.
d) Niemand, ik kan mezelf alleen concentreren als ik alleen werk.

De enquête heb ik laten invullen op 1 november 2011. We hebben in totaal 10 meisjes in de klas en 11 jongens hierbij de uitslagen van de enquêtes in een verhoudingstabel.



4. Leg de uitkomst van je onderzoek naast de ontwikkelingstheorieën m.b.t. cognitie en de sociaal emotionele ontwikkeling, en de theorie over hersenvriendelijk leren. Beschrijf wat dit betekent voor jouw handelen als leerkracht.

Kennis van verschillende theorieën over de cognitieve ontwikkeling van het kind heeft een aantal nuttige functies:

• Dit biedt een framewerk voor het begrijpen van belangrijke fenomenen
• Het biedt een handvat voor het bespreken cruciale kwesties over de menselijke natuur
• Het kan voor een beter begrip van kinderen zorgen

Er zijn vier hoofdtheorieën over de cognitieve ontwikkeling van het kind. Elke theorie heeft zo zijn eigen uitgangspunten en voor- en nadelen. De vier hoofdtheorieën zijn:

Piaget: Volgens hem creëren kinderen hun eigen ontwikkeling doordat zij actief hun omgeving verkennen, dit wordt exploreren genoemd. Piaget was een constructivist, dit houdt in dat hij van mening was dat een kind leert door kennis die hij eerder verworven heeft te verbinden aan nieuwe kennis. Een stukje kennis bouwt als het ware voort op een stukje eerder verworven kennis.

Er is bekend dat jongens sneller de kennis kunnen koppelen aan de eerder verworven kennis. Meisjes kunnen juist sneller nieuwe koppeling aanmaken, waardoor de nieuwe kennis minder snel word gekoppeld aan de verworven kennis.

Informatieverwerking: De nadruk van de informatieverwerking theorieën ligt op het hoe en waarom van informatieverwerking. Welke processen liggen hieraan ten grondslag en welke andere aspecten spelen mee. Task-analyse is identificatie van doelen, relevante informatie uit de omgeving en potentiële verwerkingstrategieën. Dit helpt onderzoekers het gedrag van kinderen begrijpen en voorspellen.
Zowel voor jongens als voor meisjes geldt dat wanneer een doel van een les duidelijk is de stof beter tot zijn recht komt.

Core-knowledge: De Core-knowledge theorie neemt aan dat het kind een actieve leerling is, constant aan het proberen problemen op te lossen en het organiseren van hun begrip in een coherent geheel. Hierbij gebruikt het kind aangeboren capaciteiten zoals leermechanismen en mentale structuren om informatie te vergaren die belangrijk is. Het kind heeft een aangeboren taalgevoeligheid welke een resultaat is van de interactie tussen natuur en omgeving.

De aangeboren capaciteiten zijn voor zowel de jongens als de meisjes verschillend (zie artikel 1 en 2)

Sociaal-cultureel: Deze theorieën leggen de nadruk op de bijdrage van andere personen en de heersende cultuur op de ontwikkeling. Een belangrijk principe hierbij is geleide participatie, dit is het proces waarbij mensen met meer kennis activiteiten organiseren waardoor mensen met minder kennis kunnen leren. Met cultural tools wordt de ontelbare hoeveelheid producten van menselijk talent die het denken verrijkt bedoeld.

Hierbij is het ook belangrijk dat de jongens en meisje van elkaar willen leren.

Er zijn twee grote psychoanalytische theorieën:
1. De theorie van Freud
2. De theorie van Erikson



In zowel de theorie van Freud als van Erikson draait de ontwikkeling om biologische rijping. Voor Freud geldt dat gedrag gemotiveerd is door het verlangen basisdriften te bevredigen. Deze driften zijn vaak onbewust en de meeste mensen hebben slechts een vaag idee waarom zij doen zoals zij doen. Voor Erikson geldt dat ontwikkeling gedreven is door een serie van ontwikkelingscrises gerelateerd aan leeftijd en biologische rijping. Om een gezonde ontwikkeling door te maken moet men deze crises succesvol oplossen.

De biologische rijping is voor zowel jongens als meisjes anders. Dat zal uiteindelijk ook zorgen voor de verschillen tussen de jongens en de meisjes.
Een onderdeel van de gezonde ontwikkeling zal voor zowel de jongens als de meisjes verschillend zijn. Dat zal uiteindelijk ook een van de oorzaken zijn van de verschillende manieren van reageren.


De theorie over hersenvriendelijk leren
Hersenen zijn parallelle verwerkers. Dat betekend dat de informatie die we tot ons krijgen, niet een voor een gaan verwerken, maar dat er van alles tegelijkertijd gebeurt. Onze hersenen zijn in staat om op meerdere manieren met informatie om te gaan. Hierbij enkele tips om daar goed mee om te gaan in de klas.

1. Zorg voor een doelgerichte, rijke leeromgeving
2. Activeer de voorkennis van de kinderen.
3. Neem de kinderen mee in de doelen die je wilt bereiken
4. Maak de doelen zichtbaar
5. Activeer de hersenen door open vragen te stellen
6. Geef kinderen ruim denktijd voordat ze een antwoord moeten geven
7. Houd de vraag ‘in de lucht’ zodat alle kinderen blijven denken.
8. Stel niet te snel vragen achter elkaar, dit zorgt voor verwarring
9. Hersenen reageren op gevisualiseerde doelen.
10. Bied informatie op verschillende manieren aan.
11. Reflecteer met de kinderen
12. Sluit af met een positieve emotie gekoppeld aan het onderwerp.


5. Identiteit: beschrijf jouw invloed als man/meester of juf/vrouw op de klas.

Ik heb een groot voordeel dat ik opgegroeid ben met 2 zussen. Ik weet dus best goed hoe ik met meisjes om moet gaan. Dit kan ik weer toepassen in de klas. Mijn inlevingsvermogen is dus ook best groot zowel bij jongens als bij meisjes. Ik weet hoe jongens hun emoties willen uiten maar dat weet ik ook bij de meisjes. Ik die manier kan ik er goed inspelen.
In mijn lessen probeer ik er ook rekening mee te houden. Jongens hebben bijvoorbeeld een kortere spanningsboog dan meisjes. Dus moet je daar in de tijdsplanning rekening mee houden. Jongens reageren ook vaak heel impulsief dus moet je van te voren daar goed de nadruk op leggen. Verder ben ik als leerkracht heel erg gebaat bij dat kinderen van elkaar leren. Jongens leren van meisjes en andersom. Daarom zouden deze 2 geslachten nooit apart van elkaar moeten zijn.

De tips die ik in de klas zal gebruiken zijn:
1. Zorg voor een doelgerichte, rijke leeromgeving
2. Activeer de voorkennis van de kinderen.
3. Maak de doelen zichtbaar
4. Activeer de hersenen door open vragen te stellen
5. Geef kinderen ruim denktijd voordat ze een antwoord moeten geven
6. Stel niet te snel vragen achter elkaar, dit zorgt voor verwarring
7. Bied informatie op verschillende manieren aan.
8. Sluit af met een positieve emotie gekoppeld aan het onderwerp.

Toepassingskaart, Scholen en talentontwikkeling

Wij hebben een groepje van 2 personen. Florian en Linsey. We hebben dit onderzoekje gedaan op de stageschool van Linsey. Zij loopt stage op de Toermalijn in Den Haag.

Bekijk de website van de school en beantwoord de volgende vragen:
http://www.toermalijn.nu/

Waar richt de school specifiek de aandacht op?
Naast het goede onderwijs dat de leerkrachten geven, staat de school bekend als een school waar aan uw kind stevige eisen worden gesteld om alle talenten die het heeft te ontwikkelen. Misschien is dat wel het geheim waardoor we het zo prettig met elkaar hebben.

Bovendien zijn we al enige tijd geleden gestart met een andere manier van leren. Omdat het echt een aanpak is die we zelf ontwikkeld hebben en aan het ontwikkelen zijn, noemen wij het voorlopig 'het toermalijnleren'. Het is een aanpak, waarbij iedere leerling centraal staat en waarbij er naar gestreefd wordt bij de leerlingen veel zelfinitiatief te ontwikkelen. Het is een manier van leren, die door de leerlingen enthousiast ontvangen is.
Intussen zijn we gestart met ‘de Voorschool’. Dat betekent er hard samengewerkt wordt met onze peuterpeelzaal "Hartendiefjes" waar kinderen vanaf 2 1/2 jaar welkom zijn en in een doorgaande lijn onderwijs krijgen.

Hoe maken kinderen keuzes?
De TOS biedt de kinderen meer dan alleen om hun kansen in de samenleving te vergroten. Het accent ligt vooral op het ontwikkelen van talenten van kinderen. Dit profiel kenmerkt zich door verlenging van de leer- en ontwikkeltijd of educatieve speeltijd voor alle kinderen van de school. De schooldag duurt dan voor de kinderen van 8.30 uur - 16.30 uur. Dat geldt dan voor 4 dagen (maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag) voor de groepen 3 t/m 8. Op deze manier zijn de begin- en eindtijden voor deze 4 dagen hetzelfde. Hierdoor wordt een leer- en ontwikkeltijdverlenging van 6 uur gerealiseerd.

De kinderen maken zelf een keuze om hun talenten te ontdekken en te ontwikkelen.



Hoe sluit het onderwijs aan bij de keuze van het kind?
In die extra uren is er naast extra aandacht voor taalontwikkeling, ook aandacht voor sociale vaardigheden, burgerschap, sport en cultuur. Ook ICT/nieuwe media,techniekonderwijs en huiswerkbegeleiding kunnen hierin een plaats hebben. Activiteiten als sport en cultuur worden binnen de TOS niet aangeboden als recreatie, maar zijn gericht op het versterken van de competenties van kinderen, met name op het gebied van taal, sociaal-emotionele ontwikkeling en sociale binding.

Hoe sluit de school aan bij talentenontwikkeling?
Op maandag en vrijdag krijgen de kinderen van de groepen 3 t/m 8 les van vakleerkrachten. Anderhalf uur lang, verspreid over de dag.In deze "verweven" vakuren wordt gewerkt met vaste docenten. Zij kunnen door hun permanente verbondenheid aan onze school de kinderen beter leren kennen en hen daarom goed begeleiden. De vakdocenten werken aan de hand van vaste leerlijnen die zijn opgesteld voor de verschillende leerjaren.
Op dinsdag en donderdag zijn de cursussen niet verweven en starten ze om 15.00u.
Je zoekt contact met betreffende school en probeert een bezoek aan de school in te plannen.
Aangezien Linsey stage loopt op de Toermalijn is het niet nodig om contact op te nemen. Tijdens verschillende momenten heeft Linsey conact opgenomen met de verschillende Tos-Docenten het het bestuur van de school.
Voorafgaand aan het bezoek formuleer je een aantal vragen waar je tijdens je bezoek antwoord op wil krijgen

Jullie doen aan talentontwikkeling.
Welke talenten worden er aanboden?
Gaat dit niet ten koste van andere vakken zoals taal en rekenen?
Ze hebben tot half 5 school. Hebben de kinderen wel zo’n lange spanningsboog?
Hoe organiseren jullie het dat alle kinderen hun eigen talent kunnen ontwikkelen?
Kunnen kinderen en ook voor kiezen om geen talent te ontwikkelen?

Deze vragen moeten betrekking hebben op twee artikelen die je hebt bestudeerd: je onderzoekt in hoeverre de school die je bezoekt aan talent op de manier die beschreven staat in de artikelen.
We hebben twee artikelen gevonden die aansluiten bij talentontwikkeling en de vragen die we bedacht hebben voor basisschool De Toermalijn.
Het eerste artikel is een filmpje. We wilden een keer iets anders dan een hele tekst. Hier wordt het ook heel duidelijk wat ze willen met talentontwikkeling.
De tweede is wel gewoon een artikel waar duidelijk en concreet wordt uitgelegd waar talentontwikkeling voor staat en wat ze ermee willen bereiken.

1. http://www.leraar24.nl/video/2076
2. http://www.amosonderwijs.nl/download/Vamos2.pdf


Artikel 1
De directeur in het filmpje heeft het erover dat ieder talent van een kind moet gebruiken. Er zit een groot verschil tussen de Toermalijn en de school waar dit filmpje is opgenomen. De toermalijn heeft vooral de talenten naar voren laten komen omdat zo de achterstanden, bijvoorbeeld in de Nederlandse taal, wordt bevorderd. De school op het filmpje gaat vooral over de ontwikkeling van de erg sterke kinderen. De hoogbegaafde leerlingen worden extra uitgedaagd.
Wel is de doelstelling van allebei de scholen hetzelfde. Ze willen beide bij de kinderen doen beseffen dat het proces van leren vaak moeilijk kan zijn en dat is stapjes moet worden gedaan.

Artikel 2
Dit artikel begint over de vroege start van het zoeken naar talenten. Dat het op een erg vroege leeftijd het meeste tot zijn recht komt. Het maken van probleemstellingen en het oplossen door middel van proefjes zorgt ervoor dat het talentontwikkeling het meest tot zijn recht komt.
De workshops kunnen op de Toermalijn zelfstandig worden gekozen, volgens het artikel zal daardoor het natuurlijk leren naar voren komen. Ook weten de leerlingen zelf waar hun eigen talenten liggen. De leerlingen kiezen zelf welke les ze zullen volgen. De lessen worden gegeven op de vaste momenten binnen de week.
De manier waarop ze erachter komen waar de talenten liggen komt ook overeen tussen de Toermalijn en het artikel:
- Door te observeren
- Toets afnemen
- Gesprekjes met de leerlingen.
Bezoek de school

Jullie doen aan talentontwikkeling. Welke talenten worden er aanboden?

Theater, gegeven door Fatima Lauri van het Koorenhuis
Techniek, gegeven door Anja Bollen van Stichting Edutainment Nederland
Dans, gegeven door Magnolia Melan van het Koorenhuis
Muziek, gegeven door Pauline ten Beumer van het Koorenhuis
Sport, gegeven door Ruud van Geest van de Toermalijn
Beeldend, gegeven door Felicia Doornberg van het Koorenhuis

Gaat dit niet ten koste van andere vakken zoals taal en rekenen?

Nee, er wordt namelijk extra tijd voor uit getrokken.

Ze hebben tot half 5 school. Hebben de kinderen wel zo’n lange spanningsboog?

De lessen op de Toermalijn zijn erg afwisselend, er wordt veel gewerkt met verschillende werkvormen, ook de energizers zijn hier volop aanwezig.
Het scheelt ook dat de kinderen geen normaal aardrijkskunde, geschiedenis en biologie hebben. Die vakken worden allemaal aangeboden in het thematische werken.

Hoe organiseren jullie het dat alle kinderen hun eigen talent kunnen ontwikkelen?

De kinderen kiezen zelf hun talent, door middel van de volgende punten zorgen we dat de kinderen op de goede lijn blijven en zitten tijdens het leerproces:
- Door te observeren
- Toets afnemen
- Gesprekjes met de leerlingen.

Kunnen kinderen er ook voor kiezen om geen talent te ontwikkelen?

Nee dat is niet mogelijk. Wel hebben we verschillende leerlingen die niet weten waar hun talent ligt. Zij worden extra begeleid in hun keuze.

Toepassingskaart, Constructivistische les

Eigen leerstijl

Uit de test die we moesten doen is gebleken dat ik een beetje van 2 leerstijlen van Kolb heb. Dat zijn de leerstijlen van een Doener en een Dromer. Een doener omdat ik wel graag mijn mening wil geven en die geef ik vaak heel impulsief, de eigenlijk gelijk. Maar een dromer omdat ik met opdrachten even afwacht hoe iets precies moet en een steuntje van andere nodig heb om eraan te beginnen. Een voorbeeld helpt hierbij vaak.

Observatie

Lln 1: Deze leerling gaat eigenlijk met elke les of elke opdracht gelijk aan de slag en zijn eerste ingeving gebruikt hij voor het maken van een opdracht. ( een doener )

Lln 2: Deze leerling gaat heel anders met een dergelijke situatie als hierboven om. Die wacht nog even af wat er precies gemaakt moet worden. Vraagt het liefst ook nog even aan de buurman of buurvrouw wat te doen. ( een dromer )

Lln 3: Deze leerling denkt heel goed na over zijn werk. Hoeft hierbij geen hulp te hebben van andere. Hij denkt na en neemt stapjes om tot de goede oplossing te komen. ( een denker )

Lesverloop

Groep: 5

Doel: een mening vormen over de stelling en daarover discussiëren

Duur: 30 min

Eigen doel: Een onderwijsleergesprek goed laten verlopen.

Beginsituatie: De kinderen weten wat een mening is. De kinderen kunnen een eigen mening geven over de stelling.

Inleiding

Ik heb een stukje van het jeugdjournaal laten zien. In het jeugdjournaal wordt altijd een stelling gegeven waarover je in de klas kunt discussiëren. Deze stelling zet ik later heel groot op het bord. We lezen de stelling op: Er moeten meer lessen gegeven worden over geld op de basisschool.

Kern

De kinderen mogen nu voor zichzelf gaan bepalen of ze het ermee eens zijn of niet. Hierbij moeten ze wel kunnen verklaren waarom ze dat vinden. Als je het ermee eens bent leg je het kaartje dat je gekregen hebt op groen en anders leg je hem op rood. De kinderen weten dat ze pas iets mogen zeggen als de vinger op gestoken is. Ik laat een aantal kinderen vertellen wat ze van de stelling vinden.

Slot

We sluiten de discussie af. Ik vraag aan de kinderen wat ze ervan vonden. Ook leg ik uit dat ze merken dat het heel moeilijk is als iemand een mening heeft je diegene er niet vanaf krijgt.

Reflectie kinderen

R: Ik vond het leuk om een discussie te voeren met de hele klas. Ik kon lekker veel zeggen en vertellen wat ik ervan vond.

G: Dit was heel leuk om te doen. Ik heb eigenlijk niks gezegd maar ik vond het leuk om naar andere te luisteren

P: Ik wilde zo graag elke keer iets zeggen en vond het moeilijk om te wachten.

Eigen Reflectie

Het was erg leuk om een onderwijsleergesprek te voeren met de kinderen. Met iets anders dan rekenen of taal zijn ze altijd best enthousiast. Je merkt ook dat bijna iedereen wel iets wil zeggen en het is dan wel weer jammer dat niet iedereen aan het woord kan komen. Volgende keer iets meer tijd gebruiken voor zo’n les. Het verbaasde me dat kinderen met een hele uitgesproken mening naar voren kwamen. Ik ga dit zeker vaker doen. Het is een leuke werkvorm en de kinderen worden er enthousiast door.

Toepassingskaart, Cognitie en ontiwikkeling

Waarom doe je wat je doet in je les, op de manier zoals je dat doet? Veelal is de methode leidraad voor de lesinhoud en de lesorganisatie. Maar, wie garandeert dat het ook effectief is wat de methode je aanreikt?
Maak een kritische analyse van één methode (handleiding en leerlingenmateriaal van jouw stageklas) voor wereldoriëntatie. Je maakt een keuze uit: aardrijkskunde, natuuronderwijs of geschiedenis. Als jouw school een geïntegreerde methode heeft, maak je daar een analyse van.

Vraag 1: Wat is de visie van de makers van deze methode op leren en ontwikkeling?

In wijzer door de wereld staat het aanleren van kaartvaardigheden centraal. In groep 5 starten de kinderen met topografie en dat wordt doorgezet in de latere groepen. De leerstof is bestaat voor een groot deel in het teken van aanvankelijk en voortgezet kaartlezen. Het begint klein zoals de eigen leefomgeving en in de jaren erna wordt het alsmaar groter over de wereld.

In wijzer door de wereld gaan kinderen op hun eigen manier naar de wereld kijken. Ze worden meegenomen naar allemaal verschillende plekken op de aarde. Het bied de kinderen volop gelegenheid om in te spelen op actuele onderwerpen die kinderen aanspreken.

De sleutelbegrippen zijn een heel belangrijk onderdeel in wijzer door de wereld. Dit is eigenlijk de houvast van elke les. Deze begrippen komen gedurende de les steeds weer terug. Deze begrippen vinden ze in deze methode belangrijk dat de kinderen ze weten. Verder is het aan de kinderen wat ze allemaal meepakken uit de lessen.

Voor de makers van deze methode staat leren voor en door de praktijk centraal. Ze ontwikkelen naar eigen zeggen innovatieve en aantrekkelijke leermiddelen die kinderen stimuleren zich optimaal en met plezier te ontplooien. De wensen en behoeften van leerkrachten, leerlinge en ouders staan daarbij centraal. Volgens Noordhoff Uitgevers geeft de methode alle kinderen een basis voor het leven in een veranderede maatschappij, door hen te prikkelen om de wereld te ontdekken, waardoor ze met enthousiasme eigenwaarde en zelfstandigheid ontwikkelen.

Vraag 2: Herken je elementen uit deze visie in de lesactiviteiten? Geef voorbeelden.

Als ik kijk in de methode zie ik heel duidelijk de opbouw die ze willen bereiken. Bij de methode van groep 5 beginnen ze heel klein bij de eerste hoofdstukken met ‘van boven af’. Dit gaat over de school en de eigen omgeving. Gaande weg wordt het groter. Hoofdstuk 3, een stad veranderd. Dit is al groter dan de eigen omgeving. Dan bij hoofdstuk 5 maken ze kennis met een atlas. De volgende hoofdstukken gaat het over Nederland en andere landen. Dit is een hele duidelijk opbouw. De kinderen leren dus stap voor stap.

Ik moet wel zeggen dat het heel erg is voorgekauwd voor de leerkracht. Wel ontzettend handig maar erg makkelijk. Ik denk dat als de leerkracht zelf zou moeten verdiepen in het onderwerp hij of zij er veel makkelijker over kan vertellen en interessanter maken.

Er zijn wel veel verdiepingsopdrachten aanwezig waar de kinderen dus geheel op eigen wijze te werk gaan om tot een goed resultaat te komen. De digibord software maakt het wel heel interessant voor de kinderen. Er zitten leuke opdrachten bij die je op het bord kunt doen.

Vraag 3: Maak de analyse met behulp van bovenstaande theorieën:
o Vier hoeken van Fogarty



Forgarty heeft een viekhoekenmodel ontwikkeld voor het beschrijven van de hersenvriendelijke klas:
1. Het klimaat scheppen VOOR het denken.
Dit houdt in dat we proberen een rijke leeromgeving te creeren waarin kinderen zich prettig voelen. Positieve emoties zijn nodig om aan te haken bij het lange termijn geheugen.

2. Vormgeven aan het leren MET denken.
Deze vaardigheden variëren van communicatieve en sociale vaardigheden tot vaardigheden van reflecteren van denken en reflecteren. De hersenen hebben noodzaak nodig om iets vanzelf op te slaan in het lange termijn geheugen.

3. Lesgeven in de vaardigheden VAN denken.
leren is actief bezig zijn met elkaar en met de praktijk. Leerkrachten moeten oog hebben voor actief leren. Werken vanuit thema’s, projecten, problemen, complexe taken en een rijk aanbod, zodat er voor elk wat wils is.

4. Denken OVER denken.
leren leren en leren denken heeft alles te maken met reflectie, zelfbeoordeling en zelfsturing. De taak van de leerkracht is het begeleiden van de leerling.

De vier hoeken van Fogarty komen deels wel voor in de methode ‘’wijzer door de wereld’’. Het klimaat scheppen voor het denken zal veel vanuit de leerkracht moeten komen. Wel is het ophalen van de vorige lees daar ook een onderdeel van.
Vormgeven aan het leren met denken komt ook terug in de methode. Het is namelijk een methode die werkt met veel verschillende werkvormen. Voor het lesgeven in de vaardigheden van het denken zal ook veel vanuit de leerkracht zelf moeten komen, de ideeën zijn er in ieder geval wel. De bedoeling van het begeleiden van de leerling komt minder sterk naar voren in de methode.

o Piramide van Bales



Bales heeft de leerpiramide ontwikkeld. Die geeft aan hoeveel iemand onthoudt bij verschillende leervormen.

In de methode ‘’Wijzer door de wereld’’ zou je kunnen zeggen dat ze samenwerken met de piramide van Bales.
Ze werken veel met audiovisueel materiaal. Dat in samenwerking met het digibord.

Het zelf doen en uitleg geven aan elkaar,waar de leerlingen het meest van onthouden. Komt ook veel in de methode terug. In het werkboek bestaan er veel verschillende opdrachten waar de leerlingen op verschillende manieren met elkaar samen moeten werken. Ook de verdiepingsopgave staan in de rol van zelf doen en uitleg geven aan elkaar.

o Schema denken en geheugen van D. Sousa





Volgens D. Sousa zijn hersenen parallelle verwerkers. Dat betekend dat de informatie die we tot ons krijgen, niet één voor één gaan verwerken, maar dat er van alles tegerlijk gebeurt. Hoewel we onze aandacht op het ene en vervolgens op het andere kunnen richten, zijn onze hersenen in staat om meerdere manieren met informatie om te gaan.
Informatie uit de omgeving komt tot ons door middel van zintuigen. De externe stimuli komen in onze zintuigen aan en worden omgezet in elektrische impulsen: neuronen gaan vuren en komen vervolgens terecht in zintuiglijke delen van het brein. De thalamus zorgt voor het screenen van al die binnenkomende informatie.

Wanneer zintuiglijke informatie niet verloren is geraakt dan gaat het van de thalamus naar de zintuigverwerkende delen van de cortex naar een tijdelijk geheugen. Hier kan de informatie enkele seconden langer in blijven. Net genoeg om te beslissen wat er mee moet gebeuren. In het werkgeheugen gebeurt het bewuste verwerken, daar is aandacht voor nodig. Hoe lang we ergens mee bezig zijn hangt van veel factoren af.
Twee dingen zijn bij het schoolse leren belangrijk: het kind moet begrijpen en het moet betekenis vol zijn: dat wil zeggen: het kind moet er iets aan hebben : het moet relevant zijn.

De methode ‘’Wijzer door de wereld’’ is juist een methode die werkt met de belevingswereld van de kinderen. Volgens D. Sousa kan je iets opnemen in je lange termijn geheugen als het relevant is. Je kunt aardrijkskunde lessen relevant maken als dat aansluit bij de belevingswereld van de kinderen.

o Document “Lijn in Leren” pagina 10; Cognitief middenbouw/bovenbouw
Hierbij gaat het erom dat het denkvermogen, concentratievermogen en zelfverantwoordelijkheid wordt gestimuleerd.


Bij de methode “Wijzer door de wereld’’, wordt dit op verschillende manieren gedaan. De verschillende manier komen doordat er geoefend wordt door middel van verschillende werkvormen binnen de methode.

Vraag 4: Wat vraagt deze methode van jou als leerkracht zodat deze methode hersenvriendelijk wordt?

- Het onderwerp wordt niet de groot waardoor de kinderen niet te veel informatie tegelijk binnen krijgen.
- Het geeft de ruimte om over dingen na te denken.
- Er zijn veel materialen (vooral bij de software) die het visueel maken voor de kinderen.
- Het is mogelijk veel verschillende werkvormen toe te passen tijdens de lessen. Kinderen leren van de leerkracht, van het boek maar vooral van elkaar.

Vraag 5: Beantwoord de volgende 2 reflectievragen:

1. Welke theorieën en opvattingen over hersenvriendelijk onderwijs inspireren mij?

De piramide van Bales vind ik inspirerend. Het blijkt dat je met veel verschillende werkvormen het meeste kunt bereiken bij kinderen. Kinderen hebben die verschillende werkvormen nodig om dingen te kunnen onthouden. Als je altijd maar op dezelfde manier lesgeeft blijft het niet hangen bij de kinderen.

2. Welke ambities heb ik ten aanzien van mijn onderwijs?

Ik vond het vroeger zelf ook saai als we maar elke keer boek open, opdrachten maken, boek dicht en dat 6 keer op een dag. Ik wil dat de kinderen lessen leuk vinden en ik wil ze op verschillende manieren met het vak bezig te laten zijn. Ik ben een grote voorstander van het visueel maken van de lessen. Van lezen onthouden kinderen maar een laag percentage. Het visueel maken gebruik ik dan ook in veel van mijn lessen en dit wil ik zo blijven doen. De kinderen zijn daardoor veel meer betrokken en aandachtig met de les bezig.

Toepassingskaart, Hersenvriendelijke les






1. Zorg voor een doelgerichte, rijke leeromgeving
Tijdens de rekenles zitten de leerlingen in groepjes van 3 of 4 leerlingen. Daarbij is het makkelijk dat je kan werken met verschillende werkvormen.
Het lokaal van groep 6 is een dubbel lokaal. Dat houdt in dat je naast je normale klaslokaal een apart klaslokaal nog achterin leeg hebt. Dit is ideaal bijvoorbeeld wanneer je extra hulp wil bieden aan een groepje leerlingen. Zo hoef je de rest van de klas niet te storen. Ook kan de ruimte worden gebruikt voor andere doeleinden bijvoorbeeld; Themahoeken, extra opslag ruimte, ruimte waarin de leerlingen samen kunnen werken, een ruimte waarin je bijvoorbeeld creatieve lessen in wilt geven. (je hebt letterlijk de ruimte)

2. Activeer de voorkennis van de kinderen.
Tijdens de les zal ik de voorkennis van de leerlingen door kort even te hebben over deelsommen in het algemeen. Het is moeilijk om een terugblik te geven op een les als je er zelf maar een dag in de week bent. Ook zal ik vragen wie er deelsommen moeilijk vind, en daarbij laat ik duidelijk merken dat het niet erg is, omdat het ook erg lastig is. En dat ze zich natuurlijk geen zorgen om hoeven te maken omdat we er nog heel veel mee gaan oefenen.

3. Neem de kinderen mee in de doelen die je wilt bereiken
Aan het begin van de les vertel ik kort wat de doelen zijn van de les. Dit doe ik niet te uitgebreid omdat de leerlingen het dan niet meer tot zich nemen. Wel neem ik erin mee dat ik de rekenschriften zelf zal nakijken omdat ik zo goed kan zien wie de doelen al behaald heeft en er dus niet meer veel hoeft te oefenen.

4. Maak de doelen zichtbaar

De doelen zullen deze les niet de gehele tijd zichtbaar zijn. Wel zullen ze zichtbaar zijn aan het begin en einde van de les zodat we er op kunnen reflecteren.

5. Activeer de hersenen door open vragen te stellen

Tijdens de rekenles zal ik veel aan de kinderen vragen hoe zij zelf dit zouden oplossen. Dat doe ik door simpele open vragen te stellen. Ook zal ik steeds blijven vragen hoe ze aan een antwoord komen.

6. Geef kinderen ruim denktijd voordat ze een antwoord moeten geven
Doordat de kinderen eerst aan het werk gaan en daarna de antwoorden samen nabespreken hebben de kinderen een langere tijd om na te denken gehad.

7. Houd de vraag ‘in de lucht’ zodat alle kinderen blijven denken.
Bij de introductie zal ik wachten totdat ik meerdere vingers in de lucht zie. Daarna zal ik de vraag herhalen en mensen nogmaals de tijd geven om erover na te denken (Wel zal ik op moeten letten dat de les wel blijft doorgaan en niet blijft hangen waardoor de leerlingen afvallen met meedoen.

8. Stel niet te snel vragen achter elkaar, dit zorgt voor verwarring
Tijdens rekenen zal ik de vragen herhalen maar inderdaad opletten om niet meerdere vragen tegelijk te stellen. Wel is het zo dat iedere som een eigen onderwerp heeft en dat dus niet door elkaar loopt. Dat zal voor de wat zwakkere leerlingen een pluspunt zijn.



9. Hersenen reageren op gevisualiseerde doelen.
Door de doelen aan het begin van de les al duidelijk te maken zullen de leerlingen het doel al voor ogen hebben wanneer de les start. Ze zullen extra inzet tonen omdat ze weten dat er serieus naar de resultaten zal worden gekeken.

10. Bied informatie op verschillende manieren aan.
De stof wordt op meerdere manieren aangeboden namelijk: via instructie, met tweetallen, en individueel aan de stof werken. Ook zal er in de middag voor de zwakke gescoorde rekenaars individuele hulp geboden worden (In een klein groepje)

11. Reflecteer met de kinderen
De les word aan het einde gereflecteerd met kinderen. Zo kunnen de kinderen vertellen wat ze ervan vonden en kan ik daarvan leren. Ook ik zal de les kort reflecteren. Zo weten ze ook wat ik van hun verwacht.

12. Sluit af met een positieve emotie gekoppeld aan het onderwerp.
Ik zal de les positief afsluiten. Door meerdere positieve punten uit de les naar voren te laten komen. (Bijvoorbeeld; enthousiasme, actief, goed samengewerkt)


Reflectie van mijn les

De punten van een hersenvriendelijke les die bij mij aan bod zijn gekomen zijn:

2. De les begon met plaatjes op het bord waar de kenmerken zelf kenmerken van de 2 dieren mochten geven. Dit activeert de voorkennis van de kinderen. Ze kunnen laten horen wat ze er al over weten.

3,4. Dit doe ik eigenlijk tijdens al mijn lessen. Op het bord staat duidelijk in een blauwe kleur het lesdoel van de les. Die laat ik een van de kinderen oplezen. Zijn het er twee laat ik een ander kind de tweede oplezen.

5,6,7. Open vragen stel in het liefst. Bij deze les zoals: Hoe kan het dat vleermuizen nergens tegen aan vliegen? Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen de uil en de vleermuis? Dit zijn natuurlijk wel vragen waar over nagedacht moet worden. De kinderen krijgen dat ook even de tijd om erover na te denken. Ze hoeven ook niet gelijk hun vinger op te steken want dat maakt de andere kinderen zenuwachtig en kunnen dat niet meer logisch nadenken. Als ik gelijk een vraag stel aan een kind geef ik deze ook genoeg bedenktijd. Duurt het wel te lang vraag ik aan de andere kinderen of ze hem of haar kunnen helpen. Dit doe ik omdat een kind anders zich niet prettig voelt als de meester en alle kinderen constant naar het blijven kijken. Wordt het kind onzeker van en kan helemaal geen antwoord meer geven.

8. Ik behandel deze vragen los van elkaar en bespreken de vraag en het antwoord ook duidelijk. Zodat de kinderen de informatie rustig tot zich op kunnen nemen.

9. Ik heb deze les niet zoveel werkvormen gebruikt. Klassikaal en zelfstandig. Ik heb wel een rust moment in de les in gebouwd. We hebben met elkaar een vleermuizengrot nagemaakt. Hier kunnen de hersenen even tot rust komen om zo het andere deel van de les weer voort te kunnen zetten.

11, 12. Aan het einde van elke les doe ik een reflectie ook als het kort tijd is. Kinderen hebben een terugkoppeling nodig om zo ook nog te controleren of ze weten wat er allemaal verteld is. Ook vraag ik of ze fijn en geconcentreerd hebben kunnen werken. Ik benoem altijd bij de kinderen eerst wat er niet zo goed ging en sluit af met een positieve vibe.